Kort verhaal: De buren
Bij de buren aan de overkant rimpelt heel even de vitrage. Daarachter meent ze een donkere schim te zien wegglijden. Het doet haar niets. Zelfs voor verbazing daarover is in haar hoofd geen plaats. Dat hoofd van haar. Zwaar en traag. Op haar schouders staat een gevoelloze klomp inktzwarte substantie waar niets in doordringt. Er drijven wat vage gedachten in rond waar ze zo nodig woorden bij kan vinden, maar niet de gevoelens die er vroeger aan vastzaten. Het zou haar moeten opluchten, want waren het niet haar gevoelens die haar in de ellende hebben gestort? Maar ook opluchting hoort bij de gevoelens die naar de onbereikbaarheid zijn verbannen.
Het dubbelglas van haar woonkamerraam laat geen enkel geluid door van buiten. Binnen lijkt de staande klok steeds indringender te tikken. De tikken hebben zich vandaag aan elkaar geregen tot minuten en de minuten tot uren. Geen idee hoeveel uren.
Al die tijd heeft ze daar aan het raam gezeten en over de vensterbank heen naar buiten gestaard. Tussen de stefanotus en de fuchsia door. Als ze zich licht naar voren buigt, kan ze de zoetige geur van de stefanotus opsnuiven zonder dat het haar prikkelt, laat staan blij maakt. Drie van de wasachtige bloemen bovenin de plant beginnen bruin te verkleuren. Ze voelt geen enkele aanvechting ze af te plukken. De fuchsia laat z’n blaadjes dorstig hangen zonder dat ze zich geroepen voelt de gieter te gaan hanteren.
Meestal is haar blik gericht op de straat en het rijtje huizen aan de overkant. Ze heeft de buren naar hun werk zien gaan en de kinderen naar school. Toen het meeste blik was vertrokken bleven de grauwe vuilniszakken langs de lege straat achter, netjes in het gelid naast de groene bakken van het groente-fruitafval. De uren daarna passeerde een enkele keer een auto of een fiets. De stilte en de saaiheid zijn verder alleen kort onderbroken door de komst van de vuilniswagens. Kort na elkaar twee schokgolven door de straat van motorgeronk, piepende remmen, bonkend metaal en de harde stemmen van donkere mannen in fluorescerende oranje pakken. De eerste golf zoog de rij grauwe zakken in zijn kielzog mee. De tweede liet groepjes slordig neergesmeten geleegde groene bakken achter.
In de loop van de dag komt zo nu en dan een vrouw naar buiten om haar bak in veiligheid te brengen. Halverwege de middag verschijnen meer vrouwen op straat. Op weg naar school om hun kinderen af te halen. De buurt komt weer tot leven als eerst de kleintjes buiten komen spelen en later de groteren die zelf van hun verder weg gelegen scholen naar huis zijn komen fietsen.
Zij heeft daar allemaal geen deel meer aan. Haar kinderen worden al een paar weken opgevangen door haar schoonmoeder. Ze mist ze niet. In haar zware, trage hoofd is ook geen plaats voor gemis. Zelfs niet voor zelfverwijt over het ontbreken daarvan. Wat nog het meest op een gevoel lijkt bij haar is de opkomende onrust die aangeeft dat het weer tijd wordt voor haar volgende pil.
De eerste buren, meest mannen, komen terug van hun werk. Ruud zal nu ook wel gauw thuiskomen. Ze ziet op tegen zijn komst. Zijn al dan niet uitgesproken verwijten. Over het eten dat niet klaar is. Waarom er geen boodschappen in huis zijn gehaald. Dat ze niet zo bij de pakken moet neerzitten, maar wat moet ondernemen. Haar leven weer in eigen hand moet nemen. Dat soort dingen. Ze zit er niet op te wachten en ze kan er niets mee.
***
Als hij z’n straat indraait vliegt het hem weer naar de keel. Hij rijdt tot halverwege het pad dat naast hun halfvrijstaande huis naar de garage leidt en blijft nog even achter het stuur treuzelen nadat hij de motor heeft uitgezet. Met trage bewegingen opent hij het portier, zwaait hij z’n benen naar buiten, laat de rest van z’n lichaam volgen en sluit hij de auto af. Hij loopt naar de straat om de groene bak op te halen. Het huisvuil heeft hij die ochtend wijselijk zelf buiten gezet, want Ingrid leeft al wekenlang in een volstrekt andere wereld dan de zijne. Een wereld waar hij geen toegang heeft.
Op weg naar de voordeur vraagt hij zich af hoe hij haar vandaag weer zal aantreffen. Of eigenlijk is het al geen vraag meer. Hij loopt door naar achteren en zet de groene bak op z’n plek in de tuin. Terug door de gang naar de brievenbus om de post te pakken en vluchtig door te nemen. Allemaal uitstelgedrag, dat beseft hij best. Eindelijk opent hij de deur van de woonkamer. En jawel hoor: daar zit ze roerloos achter de vensterbank met lege blik naar buiten te staren. Zo ongeveer als hij haar die ochtend heeft achtergelaten.
Hij loopt op haar toe en buigt zich voorover. Zijn kus, die voor haar mond was bedoeld, landt bij gebrek aan respons tussen voorhoofd en neus.
– Hoe is het? Hoe ging het vandaag?
– Goed hoor, mompelt ze zonder naar hem op te kijken.
– Heb je nog wat gedaan?, vraagt hij, zich krampachtig voornemend geen zweem van verwijt in zijn stem te laten doorklinken.
– Eigenlijk niet, geeft ze terug. Ik heb nog nergens zin in.
Begrip en geduld, heeft haar dokter hem voorgehouden. Vooral nu dus niet beginnen over de boodschappen die niet zijn gedaan en het eten dat niet op tafel staat.
– Zal ik wat te eten uit de diepvries halen?
– Maak maar iets voor jezelf. Ik heb totaal geen honger, reageert ze weinig verrassend.
– Maar je moet toch wat eten, is zijn even voorspelbare repliek. Kom er tenminste straks even gezellig bij zitten. Zal ik vast een wijntje voor je inschenken?
– …
Hij dekt de tafel, trekt een fles wijn open en schenkt voor beiden een glas in. Hij slaagt er niet in haar aandacht te trekken als hij het hare naast haar neerzet. Terwijl hij in de keuken in de weer is met een klomp bevroren voedsel en de magnetron, beginnen zijn ergernis en frustratie onstuitbaar op te spelen. Godverdomme, waaraan heeft hij dit verdiend? Nog geen vier maanden geleden leefde hier een leuk gezinnetje een redelijk zorgeloos leven. En na wat wel vier jaren lijkt, ligt alles in duigen. Kinderen de deur uit, vrouw een zombie, huis een bende en op zijn werk slinkt het begrip voor zijn wanprestaties met de dag.
Als hij het nu nog snàpte. Van de ene dag op de andere begon Ingrid die kuren te krijgen. Hield ze de gordijnen dicht en loerde ze geregeld schichtig door de kieren naar buiten. Was ze er steeds moeilijker toe te bewegen de deur uit te gaan. Verstijfd van angst leek ze wel als ze op een holletje boodschappen was wezen halen. Op een gegeven moment was ze met geen stok meer naar buiten te krijgen.
Natuurlijk had hij haar in alle toonaarden gevraagd wat er in ’s hemelsnaam loos was met haar. Ze was bang, zei ze. Bang voor de buren. Die hadden het op haar gemunt.
– Onzin, was zijn eerste halflachende reactie geweest. We kennen toch iedereen in de buurt en er is echt niemand die je kwaad wil doen. Waar ben je dan bang voor?
Toen haar rare gedrag aanhield, ja steeds extremer werd, was het lachen hem vergaan. Of ze maar weer normaal wilde gaan doen. Dat ze zich niet zo moest aanstellen. Steeds vaker verloor hij z’n geduld. In machteloze boosheid had hij haar een paar maal door elkaar gerammeld. Stom natuurlijk, want toen waren die huilbuien begonnen.
Ze sloot zich ook steeds meer voor hem af. Gleed weg naar een voor hem ongrijpbare staat. Kon urenlang in een hoekje zitten staren, naar niets. Steeds minder kwam er uit haar handen. De kinderen konden haar op den duur ook niet meer bereiken.
Hij bleef maar drammen dat ze niet zo bij de pakken moest neerzitten, maar wat moest ondernemen. Haar angsten bestrijden in plaats van zich erdoor te laten verslaan. Hoewel hij het in z’n hart allemaal aanstellerij vond, had hij haar naar de dokter gestuurd en die had haar weer naar de Riagg verwezen. Elke week bracht hij haar met de auto naar haar psych en weer terug naar huis. Ook al zo’n stukje verzuim waar ze op z’n werk niet blij mee waren. En als het nou wat uithaalde. Geen bal dus. Een paar flinke schoppen onder haar kont, dat was wat die psych haar eens moest geven. In plaats van dat halfzachte zogenaamd begripvolle meepraten wat-ie deed. Hij had het die doc ook met zoveel woorden gezegd tijdens een gesprek met z’n drieën. Dat ze naar zijn bescheiden mening gewoon stevig moest worden aangepakt. Dat-ie haar moest helpen zo snel mogelijk haar irreële angsten onder controle te krijgen.
In huis was het intussen voor hem haast niet meer te harden. De chaos overal. Hij miste z’n kinderen; die zag hij hooguit twee keer in de week als hij er even tussenuit brak om naar z’n ouders te gaan. Hij miste ook de vertrouwdheid en het lijfelijke contact met Ingrid. Met haar was haast geen contact meer te krijgen en lijfelijk contact was er al helemaal niet. Met vrijen waren ze volledig gestopt nadat hij nog een tijdlang krampachtig had geprobeerd langs die weg tot haar door te dringen. Ze onderging het, daar was alles mee gezegd. Tijdens de laatste vrijpartijen had hij het gevoel dat hij een dood schaap lag te neuken. Toen hoefde het voor hem ook niet meer.
***
Zij heeft haar pil ingenomen en ze heeft zich door Ruud naar de eettafel laten commanderen. Daar zit ze nu met haar glas wijn in de ene hand en in de andere een vork die ze doelloos laat prikken in de brokken onbestemd diepvriesvoer op haar bord. Ze hoort Ruuds eetgeluiden, maar ze kijkt niet naar hem op. Zijn verwijtende ogen. Als ze hem nu aankijkt, begint hij weer op haar in te praten. Komt hij weer met z’n vragen waar zij zelf alle antwoorden ook niet op weet.
Toch moet ze het gesprek met hem aangaan. Weer tot een verstandhouding met hem zien te komen, heeft Dick haar tijdens hun laatste sessie aangeraden. Een eerste stap op de terugweg naar een normaal leven zonder angsten en zonder pillen.
– De pillen hebben de dreiging en de angst van je afgenomen. Maar je kunt ze niet eeuwig blijven slikken. Je rust is maar tijdelijk – en je betaalt er een hoge prijs voor, want je hele gevoelsleven ligt plat. Gebruik deze adempauze om jezelf sterker te maken. Gemakkelijk gezegd, ik weet ’t, want het is hard werken, maar je moet ermee aan de slag. Alleen als je je onzekerheden de baas wordt, kun je straks je angsten met een gerust hart onder ogen zien en langzaamaan stoppen met je medicijnen.
Voorlopig kan ze Ruud niet eens onder ogen zien. Niet dat hij haar tegenstaat, nee, hij laat haar volkomen onverschillig. Ze voelt ook nog niet de geringste neiging om daar wat aan te doen.
Als ze terugdenkt aan vroeger, aan een tijd toen ze hier gelukkig moet zijn geweest, is dat zonder weemoed. Dat komt niet alleen door de pillen die ze slikt. Terugkijken naar het verleden doet ze door de zwarte koker van de hel waar ze doorheen is gegaan en alles van vroeger wordt daar vanzelf ook zwart door gekleurd.
Haar hel. Zit vooral in haar eigen hoofd, vindt Ruud en vindt ook haar therapeut, al brengt die het veel omzichtiger. Ze weten niet waar ze over praten. Ruud is hopeloos. Ze heeft niet eens moeite gedaan om hem het hele verhaal te vertellen. Maar Dick heeft ze echt geprobeerd te overtuigen. Keer op keer op hem ingepraat. Ook hij snapt het gewoon niet. Hoe “ze” stukje bij beetje al je zekerheden kunnen afbreken. Hoe “ze” alles kunnen vergallen waar je plezier aan beleefde, wat je blij en gelukkig maakte. Hoe “ze” haast zonder dat je het merkt de bodem kunnen weghalen onder je hele bestaan. Hoe “ze” je leven kunnen terugbrengen tot dat van een gevangene in eigen huis.
Ze. Ze. Ze. Al die schijnheilige mensen om haar heen die altijd zo aardig deden als je ze tegenkwam op straat of in de tuin, op de koffie of op de borrel en op feestjes en partijtjes in de buurt. Altijd bereid te helpen als je ergens mee zat. Altijd belangstellend in elkaars wel en wee.
– Hoe gaat het? En met de kinderen? Ik zag dat je kleine Edith een paar dagen niet naar school is geweest. Is er wat met haar? En Ruud? Op z’n werk ook goed? Ik las laatst over een reorganisatie bij z’n bedrijf. Heeft hij daar nog last van? O, hij heeft een kleinere auto; ik dacht dat ’t daar misschien mee te maken had. En jij, tennis je nog steeds zo fanatiek elke dag? Is die nieuwe tennisleraar echt zó’n spetter dat alle vrouwen kwijlend achter hem aanlopen? Ik hoor dat-ie zoenend met Judith is gezien. Niet zo gek dat zij haar heil ergens anders zoekt, met die vent van haar…
Dit soort praat. Ze had er druk aan meegedaan. Niet beseffend hoe het kan aanzwellen tot een heel buurtomspannend netwerk van kwaadaardig gegons. Een netwerk waarin zij zelf met huid en haar verstrikt is geraakt en dat zich uiteindelijk tot stikkens toe om haar heeft gesloten.
***
Hij is na het eten z’n huis even ontvlucht. Aan de overkant bij Judith en Henk is hij altijd welkom om even bij te tanken. Naar lichaam en geest, voegt Henk er altijd lachend aan toe als hij de wijnfles hanteert. Fantastische mensen. Een leuk gezin, met een geweldige onderlinge band. Altijd geïnteresseerd – ook in je sores – en als ze je ergens mee kunnen helpen, doe je nooit voor niets een beroep op ze. Henk schijnt wel een beetje een rokkenjager te zijn, maar als Judith daar geen problemen mee heeft… Zij is ook niet vies van een avontuurtje, zoals hij zelf heeft gemerkt na dat tuinfeestje waarop iedereen uit z’n dak ging.
Wat zou ‘t. Henk is lief voor Judith en dol op z’n kinderen. Gezellige vent ook, altijd opgewekt. Steekt overal de draak mee. Dat kan hij goed gebruiken, nu. Helpt een beetje afstand te nemen van de toestanden thuis. Voelt als een warm bad daar. Als hij maar even bij ze is geweest, heeft-ie het gevoel dat-ie er weer tegen kan.
Hij heeft z’n overburen uit zichzelf niet veel verteld over de klachten van Ingrid en hun hele situatie. Ze is psychisch in de war, daar heeft hij het maar op gehouden. Oorzaak onbekend; er wordt nog naar gezocht.
Judith en Henk lijken het ook zonder veel tekst te begrijpen. Ze vragen wel steeds belangstellend naar Ingrid en hoe het hem en de kinderen vergaat. Maar ze dringen niet aan als hij details achterwege laat. In de loop van de weken heeft hij ongemerkt toch wel meer losgelaten dan hij van plan was. Problemen heeft hij daar niet mee, want ze leven heel erg mee. Doen merkbaar hun best zich van hun aardigste kant te laten zien om hem op te beuren.
– Ik heb Ingrid weer de hele dag voor het raam zien zitten, meldt Judith. Ik heb toch zó met haar te doen.
– Dat komt door die pillen die ze slikt, legt hij uit. Daarvóór was ze doodsbang voor alles en iedereen en nu laat alles haar onverschillig. Ik weet niet wat erger is.
– Ik zou haar graag willen helpen, maar ik krijg geen contact meer met haar. Eergisteren ben ik nog naar de overkant gelopen. Ik kwam langs vanuit school. Toen ik haar aan het raam zag zitten, heb ik gezwaaid en nog maar eens aangebeld. Geen enkele reactie kreeg ik. Gek, we waren altijd de beste vriendinnen, maar van de ene dag op de andere was het over en kijkt ze me met de nek aan – of helemaal niet meer, zoals de laatste tijd.
– Neem het haar maar niet kwalijk. Ze is zichzelf niet. Ik probeer haar steeds weer op te peppen. Neem het heft van je leven weer in handen, zeg ik steeds. Doe wat aan je probleem. Ga wat ondernemen. Haar psych zegt dat ze daar nog niet aan toe is. Het komt allemaal best weer goed, zegt-ie, maar we moeten de tijd nemen en geduld hebben.
– Daar heeft-ie vast gelijk in. Jij wilt altijd alles maar meteen opgelost hebben. Dat pleit voor je, maar is er niet altijd direct overal een oplossing voor. Vooral als er heftige gevoelens in het spel zijn. Mannen snappen dat niet. Dat er dan vooral veel tijd nodig is om zulke gevoelens een plekje te geven. Dat je dan veel moet praten, lief zijn voor elkaar en begrip tonen. Als je dat volhoudt merk je op een gegeven moment ineens dat het probleem vanzelf uit de wereld is.
– Jij hebt makkelijk praten, Judith. Jij hoeft niet elke dag met een zombie op te trekken. Ik probeer het echt, maar ik geef onmiddellijk toe dat ik er niet altijd even goed mee omga.
– Ik voel best met je mee, hoor Ruud. Ik verwijt je niks. Ingrid doet ook wel erg vreemd. Dat vinden wij niet alleen, maar ik hoor het uit de hele buurt, laat Judith zich ontglippen.
Hij reageert licht gealarmeerd. Weten zij iets, dat hij niet weet? Maar zij ontwijkt z’n vragen. – Ach joh, daar kunnen we jou toch niets nieuws over vertellen! En het is heus niet zo dat we de hele dag op de loer liggen. Maar, nou ja, zo af en toe valt je wat op en je hoort ook wel eens wat van een ander. Het is hier echt geen roddelcircuit, dat weet je. Iedereen gaat er heel goed mee om.
***
Als Ruud is vertrokken, dwaalt ze een tijdlang richtingloos door het huis. Ze probeert zichzelf af te leiden door afwisselend te focussen op onschuldige kleinigheden. Op het wandmeubel ligt een laag stof. In de keuken staat de vuile vaat hoog opgetast op het aanrecht. De tuin is tot een wildernis vervallen. De slaapkamers van de kinderen zijn kil en leeg zonder hun favoriete speeltjes en rondslingerende spullen. In de gang aarzelt ze. Het is er licht. Alle deuren staan open. Met tegenzin stapt ze de badkamer in. Niet dat de daar heersende troep haar afschrikt. Nee, hier begint de opdracht die Dick haar heeft meegegeven. De missie “Volg het spoor terug”, heeft hij het genoemd.
***
Ze staat weer in de badkamer, net als elke week, haar schaamhaar bij te werken tot een kaarsrechte reep die haar schaamlippen keurig bedekt en omhoog loopt tot bijna halverwege haar navel. Als dat karwei klaar is, pakt ze een pincet om de steeds hardnekkiger opkomende grijze haren uit te trekken. Ze brengt het ding omlaag naar het weer keurig getrimde perkje schaamhaar, maar bedenkt zich dan. Het zijn er wel veel. Over het gehele bosje valt haar nu ineens ook een zekere vaalheid op die ze in de sauna heeft leren associëren met uitgezakte dames van een verkeerde leeftijd.
Hoogste alarmfase, zegt ze hardop, met een lachje dat maar half lukt. Ze hoeft er niet lang over na te denken. Haar hoofdhaar verft ze tenslotte ook met een spulletje dat haar een jeugdige glans en een perfecte grijsdekking beloofde. Ze is er heel tevreden over, dus wat let haar het ook van onderen te gebruiken?
Ze pakt een bakje om het spul in te doen en een borsteltje om het aan te brengen. Als ze ermee aan de slag wil gaan, merkt ze dat de badkamerspiegel te hoog zit om goed te kunnen zien wat ze aan het doen is. Ze schopt haar broek en slipje uit die nog op haar enkels hangen en loopt met verfbadje en borstel naar de slaapkamer. Voor de grote wandspiegel gaat ze op een krukje zitten, spreidt haar benen en brengt dan met langzame halen het kleurmiddel aan.
Al gauw begint het erg lekker te voelen daar. Ze duwt twee vingers van haar linkerhand in haar spleetje en begint er tergend traag mee over haar mutsje te wrijven. Geleidelijk worden haar bewegingen sneller. Licht hijgend en kreunend voelt ze een golf van heerlijkheid vanuit haar kruis naar haar kruin trekken.
Ze slaat haar ogen op en op hetzelfde moment valt ze stil, verlamd van schrik door wat ze in de spiegel ziet. Het kan haast niet anders dan een man zijn wiens omtrek duidelijk zichtbaar is achter het raam van de overburen. De gestalte lijkt haar te beloeren door een kier in de vitrage. Door de half geopende gordijnen van haar slaapkamer moet hij via de spiegel alles hebben gezien wat ze aan het doen was.
De schrik slaat door naar paniek. Met samengeknepen knieën vlucht ze op een holletje naar de badkamer, schiet daar in haar slip en broek en loopt voorzichtig terug naar de slaapkamer. Ze durft er niet zo binnen te lopen, maar kijkt eerst om de hoek van de deur naar de overkant. Daar is nu niets meer te zien. Ze gaat de kamer in en sluit met een ruk de gordijnen. Door het smalst denkbare spleetje probeert ze nog een hele tijd een teken van leven te bespeuren achter het venster, maar er verroert zich niets meer.
Ze heeft het zich verbeeld. Zaak gesloten, zand erover, houdt ze zichzelf voor. Maar het blijft schrijnen, diep van binnen. Ze betrapt zich erop dat ze met heel andere ogen kijkt naar de overkant. Naar het huis van Judith en Henk dat met zijn ondoordringbare vitrage achter alle vensters nu ineens iets heel dreigends voor haar heeft.
Volgt een onrustige nacht vol loerende schaduwen die haar achtervolgen en ten slotte helemaal insluiten. Leve de dagelijkse ochtendroutine van kinderen wekken, onder de douche drillen, laten aankleden en ontbijten. Welkom is ook het retourtje school in de frisse morgen van wat een prachtige dag belooft te worden. Alle spinsels en muizenissen verdampen in de klimmende zomerzon.
Op de terugweg naar huis komt ze Judith tegen. Ze zeggen hallo en blijven nog even staan kletsen. Vergist ze zich of klinkt haar buurvrouw inderdaad overdreven vriendelijk? Judith legt ook wel erg veel nadruk op haar vraag of alles goed met haar gaat. De paniek van gisteren stijgt weer op in haar keel. Overhaast neemt ze afscheid met een gemompelde smoes en ze vlucht haar huis in, Judith zichtbaar verbaasd achterlatend.
Henk gedraagt zich ook al vreemd. Op straat ziet hij haar een paar keer opzichtig over het hoofd. Tijdens hun gezamenlijke avondjes is hij opvallend afstandelijk, maar op onbewaakte ogenblikken betrapt ze hem erop dat hij haar peinzend aankijkt met vraagtekens in zijn ogen. Het brengt haar zó van haar stuk dat ze hun avondjes begint te boycotten.
Haar opluchting over de veiliger afstand tot de overburen is maar van korte duur. Ook anderen in de buurt beginnen voor haar gevoel ongemakkelijk te doen als ze ze tegen het lijf loopt. Contacten die vroeger spontaan liepen, voelen onnatuurlijk opgeschroefd aan. Overal voelt ze groeiende spanning. Op de tennisclub, in de supermarkt, bij de school en op straat. Er zijn er die haar uit de weg lijken te gaan, terwijl anderen juist meer toenadering zoeken, maar op een manier die klef aanvoelt. Het treft haar allemaal tot in haar diepste vezels. Achter al die gezichten, woorden en gebaren voelt ze bijna fysiek het gonzen van het onderlinge gesmoes en gekonkel.
– Heb je het gehoord van Ingrid? Die verft haar schaamhaar en vingert zichzelf voor het open slaapkamerraam. Zo moet het zijn rondgegaan in steeds verder aangedikte geuren en kleuren. Kwaadaardig en dreigend als een zwerm boze bijen.
Dat haar kwetsbaarste momenten hier overal op straat liggen sloopt één voor één al haar zekerheden. Ze voelt zich er naakt bij. Naakt en bekeken. En bang. Zo bang dat ze niemand meer onder ogen durft te komen.
***
Hij heeft het weer eens ouderwets naar z’n zin. Tijdens de barbecue drinkt hij wat meer dan verstandig is, maar hij voelt zich fantastisch. Als de meute brult om Ruud en z’n gitaar, laat hij zich vlot overhalen. Begeleid door een ritmesectie van keukengerei laat hij ze zingend en swingend helemaal uit hun dak gaan.
Henks verjaardag wordt altijd uitbundig gevierd, maar hij geniet er ditmaal dubbel van omdat Ingrid en hij weer samen van de partij zijn. Die softe Dick heeft het toch klaargespeeld. In kleine stapjes heeft hij haar zo ver gekregen dat ze nu weer naar buiten durft. Ze kan nog niet helemaal buiten haar pillen, maar ze zit toch al op de helft. Het allerbelangrijkste vindt hij wel dat z’n gezin weer compleet is en het huishouden weer redelijk normaal draait.
Hij kijkt stiekem naar Ingrid en ziet dat ze zich niet afzondert. Het is nog niet de oude, uitbundige Ingrid, maar ze doet tenminste weer gezellig mee. Toch een soort krachtproef voor haar. Wat hem betreft geslaagd. Petje af voor Dick. Die heeft haar toch laten inzien dat ze het zich allemaal maar verbeeldde. Dat niemand haar kwaad wilde doen, maar dat het kwaad bij haar zelf zat.
***
Ze heeft enorm tegen dit feestje opgezien, maar Dick heeft haar bezworen dat ze er aan toe is. Dat ze het aankan. Hij had gelijk. Ze is een stuk sterker geworden. Ook nu ze per dag nog maar een halve pil slikt, zijn haar angstaanvallen weggebleven.
Samen met Dick heeft ze de hele geschiedenis nagespeeld in slow motion. Beeld voor beeld hebben ze bekeken en er een andere uitleg bij bedacht. Het is haast onmogelijk dat iemand haar indertijd in die spiegel heeft kunnen zien. Zelfs al zou er wat gezien zijn, hoe erg was dat nou helemaal? En ze heeft nu eenmaal aardige buren, dus waarom zou hun vriendelijkheid gespeeld zijn? Zo heeft ze haar burenangst stukje bij beetje overwonnen.
Ze is opgelucht en blij dat ze de stap naar de overkant heeft gezet. Dat ze naar dit feestje gegaan is. Ze amuseert zich prima, al merkt ze wel dat ze zich nog niet helemaal kan laten gaan. Henk heeft het ook gemerkt, want de schat komt recht op haar af en trekt haar mee, het gewoel van de dansers in. Ze voelt zich losser worden, aangestoken als ze wordt door zijn vrolijkheid en zijn aanrakingen.
Al dansend worden hun bewegingen trager en kruipen ze dichter tegen elkaar aan. Langzaam manoeuvreert Henk haar naar een stiller en donkerder gedeelte van de tuin. Naar waar een dichte struik hen scheidt van de kleurige lampjes en van het feestgedruis. Met de armen om elkaar heen en de lijven tegen elkaar aangedrukt, nog steeds wat wiegend op het ritme van de muziek. Henk drukt haar nog steviger tegen zich aan en begint haar te zoenen. Even weifelt ze, maar dan geeft ze mee en opent ze haar lippen om zijn tong door te laten. Zijn hand glijdt onder haar rokje omhoog en tast tussen haar liezen.
– Vanaf het moment dat ik je kutje zag, heb ik hiernaar verlangd, fluistert hij hees. De kleur vind ik ook prachtig.
Ze voelt zich verstijven en glijdt dan uit zijn armen weg in een grote, zwarte leegte.
©Wim van Campen/juli-aug 2006