Kort verhaal: De gelukzoeker

 

Terug naar Schrijven

Intropagina

De gelukzoeker

 

Ik heb een heel gelukkige jeugd gehad. Achteraf bezien tenminste, want indertijd dacht ik er anders over. Toen vond ik ’t vooral dodelijk saai. Waarschijnlijk heb ik daarom die voorkeur voor ellende ontwikkeld. Dat zat zó.

Ik was zo’n jongetje dat alles had wat z’n hartje begeerde. Ik had een stel lieve ouders die goed met elkaar omgingen. Ze gaven me voldoende tijd en aandacht, maar omdat ze het allebei erg druk hadden met hun zaak, kreeg ik ook alle vrijheid om te doen en te laten waar ik zin in had. We woonden in een groot huis met meer kamers dan we nodig hadden. Mijn domein bestond uit een slaapkamer en een aparte speelkamer. Rondom het huis was ook volop speelgelegenheid.

Aan geld was nooit gebrek. Aan vriendjes en vriendinnetjes ook niet. Ik zat op een leuke school met aardige juffrouwen en meesters. Ik kon goed meekomen zonder me overmatig in te spannen. Buiten schooltijd deed ik leuke dingen. Ik had plezier in muziek. Speelde eerst een tijdje blokfluit en kreeg later gitaarles van een lief mens dat altijd erg ingenomen was met mijn vorderingen. In mijn hockeyclub was ik redelijk populair, zowel bij de jongens als bij de meisjes. De meest gewilde meisjes zagen mij wel zitten en ik voelde me daar niet ongemakkelijk bij.

Dat ik totaal geen last had en heb van remmingen en complexen bij de meisjes dank ik aan de stoet van vrouwen die ik in huis altijd om me heen heb gehad. Zo lang ik me herinner waren er vrouwen in het huishouden en kindermeisjes die zich doordeweeks met mij bezig moesten houden bij afwezigheid van mijn ouders. Ze deden me in bad, ze speelden met me, ze gaven me te eten, ze lazen me voor, ze namen me op schoot, ze knuffelden me en ze stopten me in bed.

Zo raakte ik van jongsaf aan vertrouwd met vrouwenlichamen van alle leeftijden. Ik deed niets liever dan mijn hoofd begraven in hun zachte boezems. Later, toen mijn nieuwsgierigheid andere banen volgde, liet ik graag mijn handen over hun borsten dwalen terwijl ik me gelukzalig in hun warme schoot nestelde. Nog later strekte ik mijn zoektochten uit naar het magische plekje tussen hun benen. Dan weerden ze me half lachend af en gaven ze me een plagend tikje op m’n vingers.

Behalve dan dat ene kindermeisje dat haar benen juist verder voor me opende om me te laten voelen aan haar perzikzachte plekje met het vochtig-warme gleufje waar ze me allengs in toeliet. Zij was het ook die me kennis liet maken met de ongekende zaligheden van mijn eigen plekje. Op een keer, nadat ik weer eens mijn vingers op haar aanwijzingen in haar gleufje had laten spelen, liet ze haar hand in mijn broekje glijden om mijn piemeltje te voorschijn te halen. Ik kreeg een vreemd prikkend gevoel dat onder haar rappe bewegingen snel lekkerder werd en eindigde in een korte flits van genot door mijn hele lijf.

Dat gevoel van die eerste keer vergeet ik nooit. Hoe heerlijk het was en hoe het zó snel voorbij ging dat je de tijd niet kreeg om je precies te realiseren wat er met je gebeurde. Wat overbleef was de herinnering aan een wondertje waarnaar je sindsdien steeds weer terugverlangt en dat je steeds opnieuw wilt laten gebeuren. Maar nu loop ik vooruit.

***

Al veel eerder deed ik, toen amper half bewust, nòg zo’n ontdekking die mijn hele verdere leven zou bepalen. De ontdekking namelijk dat ik geluksgevoel kon oproepen juist door eerst moedwillig ellende op te zoeken.

Mijn vriendjes en vriendinnetjes vonden me een geluksvogel. De meesten benijdden me openlijk om alles wat ìk wel had en zij niet. Dat was het wat me aan het denken zette, omdat ik me zelf helemaal niet gelukkig voelde. Ik vond mijn leventje maar oervervelend en soms kon ik mijn vriendjes juist benijden omdat ze tenminste wat meemaakten, ook al was ’t dan vaak iets naars.

Zo ben ik de begrippen “geluk” en “naar” aan elkaar gaan koppelen.

Ik kreeg door dat geluk een heel betrekkelijke beleving is en nog een heel tijdelijke ook. Dat ik m’n eigen zegeningen niet meer zag omdat ik ze gewoon was gaan vinden. Zelfs het opperste geluk verloor op den duur zijn glans doordat het werd ondergestoft door gewenning en verveling. En wèg was je geluk weer, om plaats te maken voor een hang naar iets nòg mooiers en beters. Dat moois zag ik dan vooral bij anderen, die ik gelukkiger vond dan mezelf. Ze moesten eens weten, die anderen, want zij voelden zich op hun beurt natuurlijk helemaal niet zo bevoorrecht.

Tot zover was er niets wereldschokkends aan de hand. Ik had gewoon een paar wetjes ontdekt die bepalen hoe gelukkig of ongelukkig we ons voelen.

Het eerste wetje was simpelweg dat van buurmans gras dat altijd groener is. We hebben sterk de neiging ons geluk af te meten aan dat van anderen en omdat we het lot van die anderen idealiseren, voelen we ons altijd de verliezers.

Het tweede wetje zegt dat alles op den duur gewoon wordt en vanzelfsprekend. Bezit, succes, liefde, alles wat je gelukkig maakt; het zijn geen van alle blijvertjes.

Een derde wetje maakt het allemaal nog erger. Zodra je iets hebt bereikt waar je lang naar hebt uitgezien, komt er een veelvoud van nieuwe begeerlijke zaken in beeld waardoor je aanwinst al snel zijn glans verliest. De kwasi-wetenschappers die ons gedrag bestuderen om erachter te komen hoe ze ons steeds meer spullen kunnen aansmeren, vergelijken ons hele leven wel met de beklimming van een berg. Als we het goed doen, komen we steeds een stukje hogerop. Maar, in plaats van dat dit ons meer voldoening geeft, worden we juist ongelukkiger omdat we vanaf elke hogere positie uitzicht hebben op nòg meer begerenswaardigs dan we vanaf ons vorige standpunt konden overzien.

***

Natuurlijk heb ik dit menselijke tekort pas veel later zo beredeneerd als ik hier nu doe, maar al als kind voelde ik instinctief hoe het in elkaar zat. Dat gebeurde proefondervindelijk. Ik leed er al vroeg onder dat mijn vreugden altijd zo vluchtig waren. Als er iets gebeurde of als ik iets kreeg waar ik vurig naar had verlangd, dan voelde ik inderdaad de verwachte juichstemming, maar het zat me dwars dat die altijd maar van zo korte duur was.

Mijn verdienste was dat ik ben gaan inzien hoe ik de wetjes ook kon gebruiken om zelf gelukkiger te worden! Want, redeneerde ik, als je ongelukkig kunt worden door je te spiegelen aan anderen die beter af zijn dan jij, dan kun je ook gelukkig worden door je af te zetten tegen diegenen die slechter af zijn, liefst een heel stuk slechter. En, redeneerde ik verder, als je geluksgevoel verdwijnt bij het beklimmen van de berg, dan kun je het weer terugkrijgen als je af en toe weer eens een tijdje het dal opzoekt.

Ook deze redeneringen heb ik er later bij verzonnen. Maar het inzicht was er wel degelijk al heel vroeg. Een van mijn prilste ervaringen had te maken met mijn watervrees. Ik haatte het dagelijkse ochtendbad. Meteen uit mijn lekkere bedje in het afgrijselijke natte water, dat stortte me in diepe ellende. Ik gilde en krijste het huis bij elkaar en de hele worsteling duurde zo lang dat mijn moeder of het dienstdoende meisje in ernstige tijdnood kwamen. Op een gegeven moment hebben ze de dagelijkse wasbeurt naar de avond verplaatst, vlak voordat ik naar bed ging.

En het was toen dat ik mijn eerste ontdekking deed. Het bad was nog steeds even verschrikkelijk, en de opluchting groot als het allemaal voorbij was, maar als ze me direct erna in bed stopten gebeurde er iets wonderlijks. Nooit zal ik het gevoel van opperste verrukking vergeten dat over me kwam als ik eenmaal in m’n warme nestje lag. Onbeschrijfelijk was het. Ik vond m’n bed altijd al heerlijk, maar na zo’n dieptepunt voelde het aan alsof ik werd opgenomen in een wolkendek van donzen gelukzaligheid!

Dat doet me denken aan mijn zwemlessen in het haveloze gemeentezwembad onder het kwade oog van een bulderende badmeester die niets liever deed dan je bijna laten verzuipen. Ik haatte de man en ik was doodsbang voor het water dat steeds dreigde me op te slokken en te verstikken. Maar ik onderging mijn lot gelaten toen ik merkte hoe zo’n vroeg uur schoolzwemmen mij volkomen verzoende met de rest van de verafschuwde schooldag.

Met kiespijn werkte het ook zo. Heb ik altijd de vreselijkste lichamelijke ervaring gevonden die er bestaat. Kiespijn dringt vanuit je mond je lijf binnen, neemt je helemaal in beslag en laat op den duur geen enkel ander gevoel meer in je bewustzijn toe. Maar die onzegbare vrede die in je binnenste neerdaalt als de pijn ineens is verdwenen! Ik was in staat om expres de gang naar de tandarts dagenlang uit te stellen, want des te sterker was de gelukservaring die je daarna beleefde.

Zo’n soort opluchting voelde ik ook als ik niet meteen bij de eerste aandrang ging plassen of poepen, maar het nog wat uitstelde. Hoe langer het uitstel, en hoe pijnlijker ik moest knijpen om het binnen te houden, hoe heerlijker het naderhand voelde als ik de sluizen uiteindelijk openzette.

Naarmate ik dit soort pijnlijk uitstelgedrag vaker in de praktijk bracht, overkwam me nog iets opmerkelijks. Ik ging me op den duur ook al lekkerder voelen bij alle pijn en ellende waar ik gewend was me doorheen te worstelen, waarschijnlijk vanuit het weten dat ik daarna des te gelukkiger zou worden. De pijn vermengde zich als het ware met de voorpret en zo ontwikkelde ik gaandeweg een steeds macaberder voorliefde voor narigheid. En voor het uitstellen van heerlijkheid, wat vaak op hetzelfde neerkwam.

Kiespijn bleef mijn favoriete pijn en ik ging me bij vlagen te buiten aan zoetigheden om te proberen mijn gebit te ondermijnen. Van hoofdpijn, een goede tweede op mijn ellende-toptien, ontdekte ik dat ik die kon oproepen door slaapgebrek. Dus lag ik mezelf ’s nachts urenlang wakker te houden, liefst door eindeloos met mijn piemeltje te spelen. Ik was begonnen met snelle en heftige rukken, zoals ik dat van ons meisje had geleerd, maar ik merkte al gauw dat het alleen maar lekkerder werd als ik er heel lang over deed en met tergend langzame bewegingen naar mijn genot toewerkte.

Op school kon ik de populairste vriendjes en vriendinnetjes krijgen, maar ik koos het stumperdje van de klas. Geweldig voelde ik me naast het zielige ventje met zijn verkeerde kleren, zijn houterige bewegingen en zijn gekromde lijf dat zich permanent schrap leek te hebben gezet tegen de dagelijkse stompen en pesterijen. Eenmaal vrienden geworden, klampte hij zich aan me vast als een drenkeling aan zijn redder, maar omgekeerd bezorgde zijn gezelschap ook mij ongekende kicks. Mijn grootste vreugde beleefde ik als ik meeging naar zijn huis, een soort spelonk van een afstotend-armoedige grauwheid, waar zijn afgetobde ouders naadloos in pasten. Dat huis, waar de zon nooit binnendrong, was in alles het tegendeel van mijn eigen leefomgeving die daardoor in een veel zonniger daglicht kwam te staan.

***

De inzichten van mijn jonge jaren heb ik altijd met me meegedragen. In mijn studententijd ging het daarbij steeds meer om de meisjes draaien. Ik was snel en vaak verliefd en ik voelde me daar steeds heel onprettig bij. In de eerste periode van mijn verliefdheden werd ik steevast gekweld door een martelende onzekerheid over van alles, maar vooral over de vraag of zij me wel zou zien zitten en wat ik moest zeggen, doen en laten om haar aan te trekken of althans niet af te schrikken.

Die onzekerheid maakte op slag plaats voor gelukzaligheid als bleek dat ik inderdaad een verovering had gemaakt. Ook dit geluk was altijd van korte duur omdat de smaak van de overwinning al gauw vervlakte, zeker naarmate er om me heen nog aantrekkerlijker jachtbuit in beeld kwam. En zo begon dan het hele spel weer van voren af aan.

Ik merkte dat ik het plezier van het spel aanzienlijk kon verhogen door tijdens mijn verliefdheden niet onmiddellijk tot actie over te gaan, maar de onzekerheid juist te rekken door eerst zo lang mogelijk om het meisje heen te blijven draaien. Zoiets als een visser die veel meer plezier aan zijn vangst beleeft als hij de vis niet meteen ophaalt, maar het eerst een tijdje afwisselend eerst naar zich toehaalt en dan juist weer meer lijn geeft om hem pas na een verlengde worsteling op het droge te trekken.

In die tijd begon ik ook fanatiek te sporten. Eigenlijk was ik helemaal niet sportief en hield ik van geen enkele sport. In sportcentra en fitnessclubs was ik al gauw uitgekeken. Mijn echte kick kreeg ik daar pas na afloop van het sporten in de sauna. Of, beter gezegd, nà de sauna. Sauna’s zelf vond ik namelijk ook verschrikkelijk. Die verschroeiende hitte die me van buiten liederlijk liet zweten en me van binnen verstikte! En dan de afsluitende domper van dat vreselijk koude water dat je de adem afsneed!

Maar, o, dat heerlijke gevoel van loom geluk dat je overkwam als je die hel had doorstaan! Als het allemaal achter de rug was en je in je badjas lui achteroverlag in je ligstoel met een koel drankje binnen handbereik. Dat je jezelf kunt opwerken naar een top van geluk door eerst door een diep dal van ellende te ploeteren had vanaf dat moment een naam. Ik noemde dat fenomeen voortaan het “sauna-effect”.

Fietsen, de favoriete sport waar ik uiteindelijk op uitkwam, kende dat effect ook. Het liefst zwoegde ik bergop, hijgend, zwetend, vloekend, kotsend soms. Hoe langer ik had afgezien en hoe vaker ik onderweg de kaars had voelen uitgaan, maar ook weer m’n wanhoopsneiging had overwonnen om af te stappen en de fiets aan de kant te smijten, des te geweldiger voelde ik me als ik dan uiteindelijk de top had bereikt.

***

Na mijn medicijnenstudie koos ik bewust voor een baan als verpleeghuisarts. De constante nabijheid van ziekte, aftakeling en dood stimuleerde me geweldig. Denk niet dat ik het daardoor slecht deed of dat de collega’s me niet zagen zitten. Ik maakte me integendeel bijzonder geliefd omdat ik altijd met een zekere graagte de rotste klussen oppakte of van collega’s overnam. Een nachtje waken bij een ijlende, stuipende, demente stervende schrok mij niet af omdat ik wist dat zelfs de gewoonste dag daarna zou aanvoelen als een feest. Vanaf de eerste teug frisse buitenlucht in het aarzelende licht van de opkomende zon  totdat ik ’s avonds tussen de lakens schoof naast mijn blakend-gezonde Emmy.

Emmy was mijn eerste vrouw en ik heb haar leren kennen in het verpleeghuis, waar haar stralende gezondheid en onverwoestbare opgeruimdheid haar met kop en schouders deden uitsteken boven de poel van bederf en verval waarin ze zich bewoog. We vielen als een blok voor elkaar. Wat me in haar aantrok was haar gaafheid. Na haar heb ik geen enkel mens meer ontmoet dat zo àf was als zij. Haar lijf was volmaakt gevormd en haar gezondheid straalde letterlijk door haar huid heen.

Ze stond op haar stevige, gebeeldhouwde benen rotsvast op de grond èn in het leven, met een onwankelbare zekerheid. Een sterke vrouw die onder alle omstandigheden oprecht bleef, ook als ze wist dat ze zich daardoor minder populair maakte. Door niets uit haar evenwicht te brengen – of het zou moeten zijn door humor, vooral van de cynische soort waar ik zo in uitblonk.

Tegenover haar ernst stond mijn neiging om vrijwel niets serieus te nemen. De platte grappen waarmee ik daar uiting aan gaf, konden haar hevig van haar stuk brengen. In plaats van dat dit haar afschrok, bleek ze het juist heel erg te kunnen waarderen. Op een heel natuurlijke manier was ze uiterst begaan met alle mensen om haar heen en alle narigheden die ze met zich meetorsten. Haar collega’s hielden haar vaak voor dat ze daardoor zó betrokken dreigde te raken dat ze haar werk niet meer goed kon doen. Zelf besefte ze dat ook wel, maar ze wist absoluut niet hoe ze er anders mee moest omgaan.

Toen kwam ik in beeld met mijn grollen en die bleken haar te helpen om wat afstand te scheppen. Daar schrijf ik maar aan toe dat ze met ongeloof en onbegrip – dat wel – maar ook met een soort besmuikt genoegen onderging hoe ik een oneerbiedige draai kon geven aan haar wereld met alles wat haar daarin heilig was. Als ik op mijn ronde een dikke, dove bewoonster een klap op de schouder gaf onder de halfluide kreet “Zó, ouwe koe”, dan reageerde Emmy geschokt, maar ik zag toch ook een heimelijk pretlichtje in haar ogen. Of als ik een andere patiënt van haar, een zwaar bevend latmager mannetje van in de tachtig, onderzocht en constateerde dat de electroshock toch niet zo goed was uitgepakt, dan zag ik haar lichtrood kleuren van plaatsvervangende schaamte, niet alleen over mijn misplaatste grap maar uitdrukkelijk ook omdat ze haar lachen daarover maar net kon inhouden.

***

De seks was goed, dat wel, maar verder was ons huwelijk al gauw geen groot succes meer. Ik was gewend ook in mijn relaties steeds de toppen en de dalen op te zoeken, maar bij haar was alles altijd volkomen gelijkmatig en perfect in balans. Nadat onze verliefdheid was weggeëbd ging ik haar eeuwige voorliefde voor de gulden middenweg steeds saaier vinden. Op haar beurt werd ze bloednerveus van mijn hang naar uitersten. Ze moest niets hebben van mijn wisselende stemmingen en van mijn neiging om over van alles en nog wat enorme bomen op te zetten en er hele filosofieën op los te laten. Zij was helemaal geen praatster terwijl ik van haar juist het fijne wilde weten over haar ideeën en gevoelens bij onze relatie en wat er zich allemaal om ons heen afspeelde.

Daar kwam dus nooit wat uit, wat mij het idee gaf dat ze helemaal geen ideeën en gevoelens had. Ik ging haar voor dom houden en haar ongemerkt steeds meer als een kind bejegenen, wat haar natuurlijk razend maakte, want ze was nog steeds een zelfstandige en sterke vrouw. Zo groeiden we uit elkaar. We hadden dat allebei best in de gaten, maar we konden er niets tegen doen omdat we niet bij machte waren met elkaar in gesprek te raken over wat er bezig was mis te gaan tussen ons. Mijn neiging om overal de draak mee te steken maakte het er niet beter op. Met mijn grappen en grollen had ze het toen allang helemaal gehad.

Zo versufte ons huwelijk tot een tredmolen waarin alleen nog maar over de kleine dagelijkse dingen werd gesproken. Waarom we het dan nog zoveel jaren met elkaar hebben uitgehouden? Als onbekend onbemind maakt, dan maakt bekend dus bemind. Ook al vonden we die situatie geen van beiden ideaal, er was iets ontstaan van vertrouwdheid, van gewenning, van een zekere veiligheid en geborgenheid ook.

Dat lijkt raar, maar is het niet, want een mens kan aan de zwaarste omstandigheden wennen en zich daar op den duur zelfs lekker in gaan voelen. Zo gaat iemand zich zelfs hechten aan z’n cel als je ‘m maar lang genoeg opsluit. Nou, zo erg was het bij ons natuurlijk niet, maar het had er wel iets van weg. Bij Emmy kwam daar nog haar waardering bij voor de luxe en voor het leuke huis dat we ons konden permitteren dank zij mijn ruime inkomen.

Voor mij gold dat ik nooit vies ben van een beetje misère. Ik kon er af en toe zelfs wel van genieten en het gaf in elk geval extra glans aan wat ik buitenshuis ondernam. Mijn werk dus, maar ook de buitenechtelijke affaires waar ik me gaandeweg in stortte.

***

Aan mijn baan zaten ook wat externe verplichtingen vast. Zo belandde ik in het bestuur van de stichting HAH, wat stond voor Hulp Aan Huis, een instelling waar mensen met psychische klachten terecht konden zonder dat ze hoefden te worden opgenomen. Ons verpleeghuis runde samen met deze stichting een programma om oudere patiënten zo lang mogelijk thuis te houden. Ook liep er een gezamenlijke proef om een groep verpleeghuisbewoners zó op te knappen dat ze na een tijdje terug konden naar huis om daar verder behandeld te worden.

Ze heette Annet, de psychiater van HAH met wie ik nauw ging samenwerken. Mijn mond viel open toen ik haar voor het eerst zag. Een prachtige vrouw was ze, tenger, blond en altijd tot in de puntjes verzorgd. Ze kleedde zich heel bijzonder, met veel smaak en kennelijk zonder op een cent te hoeven kijken. Ik geloof niet dat ik haar ooit tweemaal dezelfde kleren heb zien dragen. Toen ik eenmaal tot haar etage in een Amsterdams grachtenpand was doorgedrongen keek ik dan ook niet raar op van haar batterij klerenkasten die letterlijk uitpuilden.

We zagen elkaar vrij vaak, ook al omdat zij als onderdirecteur van haar stichting, geregeld onze bestuursvergaderingen moest voorzitten. Bij een van die gelegenheden droeg ze een doorkijkbloes die zo weinig te raden overliet dat ik blij was dat ik mijn stoel diep kon aanschuiven onder de zware, mahoniehouten vergadertafel. Ik herinner me van die vergadering niets anders meer dan de subtiele bewegingen van haar borsten die maar half bedekt werden door een kanten, zachtgroene bh. Haar tepels staken er brutaal doorheen.

Bij mij was er geen houden meer aan en dat bleek haar niet te ontgaan. We werden naar elkaar toegetrokken met een kracht waar we geen van beiden weerstand aan konden bieden. Na een drankje en een hapje kwamen we nog diezelfde avond in haar bed terecht in een van de heftigste vrijpartijen die ik ooit heb beleefd. Als ik eraan terugdenk zie ik weer haar golvende buik en haar deinende borsten boven me en vlak daarachter, aan een haakje aan een van de zolderbalken, hing haar doorkijkbloes, keurig opgehangen op een knaapje.

Annet maakte carrière en verdween uit mijn leven richting Friesland. Haar plaats werd al gauw ingenomen door Mirjam, de schuwe, onopvallende apothekersassistente met het dubbelleven. ’s Nachts veranderde ze in een prachtige, exotische vlinder die de donkere uren bij voorkeur dansend doorbracht in duistere spelonken waar salsa en andere opzwepende Latijnse ritmen heftige hartstochten losmaakten bij haar en bij iedereen die zich te dicht in haar buurt waagde. Ik werd zó meegezogen in haar nachtelijke tweede leven en de erotische nasleep ervan dat ik mijn vrouw en mijn werk ernstig begon te verwaarlozen.

Voor Emmy was de maat op een gegeven moment vol. Onze scheiding was toch nog onverwacht pijnlijk. Ze viel samen met een herfst die zwaar was van sombere luchten, loodgrijze regengordijnen en huilende windvlagen. Mijn leven voelde net zo aan, zeker toen Mirjam rond diezelfde tijd liet weten dat ze het ook niet meer met me zag zitten. Mijn werk had ik intussen zó in de lap laten hangen dat mijn baas me na twee slechte beoordelingen de laan uitstuurde. Het werd natuurlijk netjes verpakt als een beslissing van mezelf om me zelfstandig te vestigen en als zodanig zou ik ook nog klussen blijven doen voor het verpleeghuis, maar in werkelijkheid werd ik gewoon ordinair ontslagen wegens wanprestatie. Ondanks het splinternieuwe koperen bord op mijn gevel wilde het met mijn praktijk niet vlotten. In het kleine zorgwereldje doet de tomtom heel effectief zijn werk. Mijn strafregister lag er al gauw op straat. De vergulde handdruk die ik bij mijn vertrek had meegekregen raakte snel op en mijn afgang was compleet toen ik gedwongen werd allerlei minderwaardige invalklussen aan te nemen in ranzige tehuizen om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen.

***

Voor iemand die graag zwelgt in zijn eigen ellende zat ik in een ideale situatie. Dieper zinken was vrijwel onmogelijk. Volgens mijn eigen levenswetten stond het geluk dus zo´n beetje voor de deur en dat moest haast van een ongekende intensiteit zijn na zo´n verschrikkelijk dieptepunt. Dat geluk diende zich aan in de persoon van Els. Els was op me afgestuurd door de Roze Bedrijvengids, een van die jaarlijkse uitgaven die ondernemers en zelfstandigen proberen wijs te maken dat ze er per se in moeten adverteren als ze zichzelf niet te kort willen doen.

Els had een koffertje bij zich met overtuigende folders en grafieken en ze toverde indrukwekkende presentaties uit haar laptop. Ik was zeer onder de indruk, niet zozeer door haar verkooppraatje, maar meer door een stel fraaigevormde benen die onder haar grijsgestreepte kokerrokje uitstaken. Haar halfgeopende witte bloes gunde een ruimhartig kijkje op de aanzet van haar borsten die verder goed waren voor een veelbelovende bolling onder haar strak getailleerde jasje van dezelfde grijsgestreepte stof als het korte rokje. Ik toonde me geïnteresseerd in haar boodschap, maar hield de boot nog wat af. Onder het genot van een kop koffie wisselden we nog wat persoonlijke bijzonderheden uit en we maakten een nieuwe afspraak.

Ons tweede contact liep gesmeerd. Het gesprek over de advertentieopdracht verschafte me een ideaal kader voor verhalen waaruit ik mezelf met een schijn van bescheidenheid naar voren liet komen als een boeiende en geslaagde vent. Els hapte niet alleen in de worst van het mooie advertentiecontract, maar ook in mijn opgesmukte CV. Ze raakte gaandeweg in de ban van de oudere, amusante en welgestelde man van de wereld die ik voor haar neerzette. Mijn dure uitjes en cadeautjes deden de rest, evenals het kapitale pand waarin ik woonde en mijn praktijk dreef.

Els was werkstudente en ze leefde al een aantal jaren op een krappe beurs die weinig verzetjes toeliet. Toen ik haar ontmoette had ze zich vast voorgenomen na haar economiestudie volop te gaan voor carrière en het grote geld. In haar ogen had ik dat allemaal al bereikt en ze voelde zich gevleid door mijn kennelijke interesse voor haar persoontje. Mijn materiële attenties liet ze zich maar al te graag aanleunen, tuk als ze was op alles wat haar grauwe minimumbestaan wat kon opfleuren.

Ondanks een hele generatie leeftijdverschil liet de verliefdheid niet lang op zich wachten. De mijne was van een heftigheid die ik als beginnende vijftiger niet meer voor mogelijk had gehouden. Het had natuurlijk ook alles te maken met de benijdenswaardige frisheid van haar jeugd die mij onweerstaanbaar aantrok als gold het een wondermiddel tegen de verleptheid van mijn eigen slordige leven.

In bed leek ze geen enkel probleem te hebben met mijn beginnende buikje en slaphangende vel. Over mijn prestaties was ze juist dik tevreden. Ik kreeg ‘m weliswaar niet meer zo gauw en zo fier omhoog, maar als ie eenmaal stond, kon ik het heel lang volhouden. Ik was de eerste man die erin slaagde haar klaar te laten komen. Niet eenmaal, maar als het eerste orgasme eenmaal was gescoord, volgde met steeds kortere tussenpozen het ene hoogtepunt na het andere. Ik stelde er een eer in haar bij elke vrijpartij minstens een zevenklapper te bezorgen. Trots als een pauw was ik dat ik alle jonkies die mij waren voorgegaan op dit punt het nakijken gaf.

Maar mijn voldoening was van korte duur. Nadat Els van haar verbazing was bekomen over haar eerste minnaar die zijn best deed om haar te plezieren in plaats van zo snel mogelijk aan zijn eigen trekken te komen, raakte ze steeds verder in de ban van een onverzadigbare geilheid. Te pas en te onpas greep ze me in m’n kruis en als het daar niet snel genoeg ging naar haar zin, begon ze er steeds ongeduldiger aan te rukken om ‘m maar zo snel mogelijk bij haar naar binnen te krijgen.

Toen de hitsigste verliefdheidsfase voorbij was, lukte het me steeds minder haar tempo bij te houden. Elke weigering van mijn kant lokte van haar kant mokkerige verongelijktheid uit en zo ging onze relatie seksueel bergaf naar een bedenkelijk peil zonder dat we erin slaagden erover te praten, laat staan er wat aan te doen met z’n tweeën.

Maar toen waren we al hoog en breed getrouwd en was ik inmiddels voor Els vreselijk door de mand gevallen als een eersteklas loser. Zij had haar studie afgerond en een dikbetaalde baan gevonden, maar het overgrote deel van haar inkomsten werd opgeslokt door de lasten van mijn tot aan de nok toe verhypothekeerde pand en mijn dure levensstijl waartegenover aan mijn kant nauwelijks inkomsten stonden. Ik zocht mijn genoegens steeds meer buitenshuis en ze verschaften me steeds meer plezier naarmate het in huis benauwender werd. Els had het nu helemaal gehad met me en onze discussies kwamen nauwelijks meer boven het niveau van snauwen uit. Ik ging de discussie steeds vol aan en merkte dat ik er genoegen in schiep haar te tergen en uit haar tent te lokken. Als ik dan na de zoveelste knallende ruzie de voordeur achter me dichtsloeg, kon ik extatisch genieten van de vrijheid en de levendigheid van de stad om me heen.

Zoals ik Els vroeger met mijn seksuele hoogstandjes aan me had gebonden, zo zat zij nu financieel aan me vast. Ze besefte donders goed dat een scheiding haar op een forse alimentatie zou komen te staan en dat ze tot overmaat van ramp het huis ook nog uit zou moeten, want de hypotheeklasten waren dan voor haar niet meer op te brengen. Verkoop van het huis zou geen rooie cent opleveren na de laatste tophypotheek. Ik buitte de situatie volledig uit en behandelde haar als mijn slavin, waartegenover zij weinig anders kon doen dan mij op haar beurt het leven zo zuur mogelijk maken.

Ze had geen idee dat ze me daarmee juist een groot genoegen deed. Ik genoot van onze ruzies en nog meer van het geluksgevoel dat me naderhand overkwam als ik in mijn favoriete kroeg met een stevige borrel voor me over mijn krantje naar het gewoel buiten staarde. Of eindeloos wauwelde over helemaal niks met de andere vaste jongens. Pas ’s avonds als ik tollend thuiskwam viel de narigheid weer over me heen in het galmend-lege huis waar ik moeizaam scharrelend het slaapkamertje opzocht waarheen ik was verbannen en waar ik me meestal op mijn bed liet vallen zonder de moeite te nemen me uit te kleden.

Wanneer ik ’s ochtends weer te voorschijn kroop als een verfomfaaide rat uit zijn hol, was Els allang vertrokken. Het kostte me steeds meer moeite om nog wat geld te vinden om de dag door te komen. Poffen was er al gauw ook niet meer bij waardoor mijn actieradius gaandeweg verengde tot ik uiteindelijk het huis nauwelijks meer uitkwam.

Els zag ik daar nu bijna nooit meer, want zij had een succesvolle strategie ontdekt om mij toch op zo gemakkelijk mogelijke manier kwijt te raken, namelijk door mij mezelf te laten uitroken. Eten was er vrijwel nooit in huis en mijn garderobe was zo verloederd dat ik me niet eens meer buitenshuis kon vertonen zonder voor een zwerver te worden aangezien. Dat bracht me op het idee om dan ook maar mensen te gaan aanklampen voor een eurootje en met mijn herontdekte oude gitaar wat geld bij elkaar te tokkelen op courante locaties in de stad.

Zo scharrelde ik toch nog elke dag genoeg op om me met het goedkoopste alcoholhoudende spul in een staat van permanente versuffing te houden. En om me met kleffe broodjes en vette patat in leven te houden. ’s Avonds was er dan het vuile bed in het grote huis waarvan de meeste kamers allang voor mij waren afgesloten. Alleen in de ochtenden had ik nog een enigszins helder inzicht in mijzelf en mijn situatie waaruit het opbeurende perspectief allang was verdwenen. En daarmee het geluksgevoel dat mijn ellende vroeger placht te vergezellen. Er bleef dan niets anders meer over dan mijn best te gaan doen om dat tergende restant van helderheid en inzicht te verdoven met een nieuwe dosis alcohol.

***

Was het een jaar? Waren het er twee? Ik had er op den duur geen flauw idee meer van hoe lang ik al verkeerde in dit tunnelbestaan. Waarvan ik het voorlopige einde toch nog vrij onverwacht bereikte toen ik me op een ochtend mijn bed uit hees en tot de ontdekking kwam dat mijn hoofd helemaal leeg was. In een overweldigende wazigheid tolden wel allerlei gedachten rond, maar hoe ik ook mijn best deed, ik kon geen greep krijgen op de wereld om me heen. Met een schok besefte ik dat ik met geen mogelijkheid meer de naam van mijn vrouw wist. Het slordige hoopje kleren naast mijn bed riep geen tekenen van herkenning bij me op.

Ik sleepte me naar de badkamer waar een nieuw schrikbeeld me in de spiegel aanstaarde. Mijn halve gezicht hing er slap en scheef bij. Ik merkte nu pas dat een van mijn benen een beetje achter me aansleepte. Ik strompelde terug naar de slaapkamer op zoek naar mijn mobieltje, maar toen ik het ding eindelijk had opgeduikeld wist ik me er geen raad mee. De knopjes en het oplichtende schermpje zeiden me niets meer. Op dat moment begaf mijn goede been het en zakte ik op de grond in elkaar. In de uren die volgden heb ik nog een paar keer geprobeerd terug te kruipen naar mijn bed. Mijn verwoede pogingen brachten me niet verder dan het raam. Ik trok me met veel moeite op aan de vensterbank, slaagde er uiteindelijk in het raam een kier open te krijgen, liet me half naar buiten vallen en begon zwakjes om hulp te roepen.

Mijn volgende herinnering is een ziekenhuisbed waarin ik bijkwam met het gevoel dat ik nog maar een half lijf had. Een wit gordijn was om mijn bed heengetrokken en boven mijn hoofd hing een plastic zak waaruit een kleurloos vocht druppelsgewijs via een slangetje in mijn arm werd ingebracht. Af en toe verscheen een zuster en op een gegeven moment ook een dokter die me monter vertelde dat ze goed voor me gingen zorgen en dat het er een paar dagen om zou spannen of het allemaal weer goed zou komen met me.

De dagen werden weken, maar het kwam niet meer goed met mijn lijf. Dat mijn hoofd geleidelijk weer helderder werd, maakte het er niet beter op, want daarmee groeide het besef van de uitzichtloosheid van mijn toestand en drong het tot me door dat mijn lichaam mijn bevelen niet meer wilde gehoorzamen. Het ergste was nog dat ik na verloop van tijd alles weer snapte wat er met me en om me heen gebeurde, maar dat ik me er zó stumperig over kon uiten dat ik op mijn beurt weer inzag dat ze me voor een geestelijk wrak versleten.

Teruggaan naar huis zat er niet meer in voor me, zeiden ze. Mijn vrouw was op bezoek geweest, vertelden ze me, maar – verdoofd door verdriet als ze was – had ze het niet kunnen opbrengen mij in mijn toestand te zien. Ze hadden haar ervan weten te overtuigen dat er voor mij niets anders meer op zat dan een opname in een verpleeghuis. Het wachten was nu op een plekje.

Dat plekje liet weken op zich wachten. Meestal lag ik bewegingloos in mijn bed in een roerig ziekenzaaltje. In de andere bedden was er een voortdurend gaan en komen. Doodzieke mensen werden aan de lopende band binnengebracht. Voor mijn gevoel overheerste er het  geluid van stervenden en verlieten de meesten al na korte tijd het ziekenhuis via het lijkenhuis. Hun bedden bleven nooit lang leeg.

De enige onderbreking van mijn verblijf in dit vagevuur was het dagelijkse retourtje naar de hel van de revalidatieafdeling. Daar stond een rij martelwerktuigen in het gelid waarmee ze weer wat beweging probeerden te brengen in mijn onwillige lijf. Een uitzichtloze missie waar niettemin met geen mogelijkheid aan te ontkomen viel. Na afloop was ik elke dag weer bijna blij dat ik terug mocht naar mijn bed en naar mijn leven als plant.

Een plant die op zijn verpotting lag te wachten. Toen de tijd eindelijk daar was werd ik uit mijn bed gehesen en naar de ambulance gebracht die me afzette voor de deur van het verpleeghuis. Ze hesen me in een rolstoel en brachten me naar een kamertje met twee kastjes en twee bedden. In een ervan lag een snurkend mannetje en in het andere werd ik gedeponeerd.

Ik zakte meteen weg in een onrustige slaap. Pas toen ik mijn ogen weer opende en rondkeek in de kale ruimte, begon ik – eerst vaag, maar gaandeweg scherper – details te herkennen. De binnenkomst van een blakende, in krakend wit gestoken Emmy was dan ook geen verrassing meer voor me. De cirkel van mijn ellende was rond, besefte ik; het absolute dieptepunt bereikt. Hierop kon alleen nog maar bevrijding volgen. De dood móét iets heerlijks zijn, drong het tot me door, want alles is beter dan dit hier.

 

 

 

©Wim van Campen/jan 2008

 

[TERUG NAAR BOVEN] | [TERUG NAAR SCHRIJVEN] | [TERUG NAAR INTRO]